Je eigen verhaal leven… en wat is dat dan precies?

Je eigen verhaal leven… en wat is dat dan precies?

(Moniek van Pelt) 

Eerst zul je leven,

opdat het ware verhaal je toekomt.

Je kunt verhalen te over bedenken, lezen, verbeelden, lenen of kopiëren…

maar eerst zul je leven

Het is van nature aanwezig, we behoren aan onszelf toe. En het schepper- principe heeft hier, op wat we aarde noemen, bepaald hoe. De maker heeft het verhaal ontworpen, zo spreekt de overlevering. We vertrouwen op zijn verhaal en diens varianten van geboorte, leven en dood. Nagenoeg elke lezing over datzelfde verhaal spiegelt zich immers overal om ons heen een weg door deze dwaaltuin. Dat wat aangeboren is, is verbonden aan  woorden als vertrouwd en een signaal tot herinnering, herhaling, bezinning, ontwaking, vernieuwing, verfijning en samenvoeging. En nog steeds voelt leven merkwaardig gekend en betrouwbaar, zelfs in alle pijn, onkunde en verzet. De basis van leven is ingeschapen en uitgerold. Slechts jouw schaduw is nodig om het geheel de reeds voorgestelde klank en kleur te geven.

Eigenaardig dat je hierin iets van jezelf aantreft. Blijkbaar is dit verhaal zo gedenkwaardig, dat we bereid zijn de rollen over te nemen van anderen, voor en nagangers, in precies hetzelfde script, denkende dat we er iets aan toevoegen dat lijkt op evolutie. Je hoeft geen genie te zijn, of misschien juist wel, om te zien dat steekproefsgewijze stukjes geschiedenis een constante vertonen: Jij. Ik. Zij. Wij. Toen. Ooit. Nu. En onze verslaggeving. Het wordt van ons verwacht. De taal is erop aangepast, de beelden, emoties, gedrag, geluid, cultuur, natuur. Elke ervaring spiegelt slechts dit verhaal. Zonder ons bestaat er geen gedateerd of bejaard of dood. We gedragen ons als personeel en omarmen de daaruit voortvloeiende persoonlijkheid als van ons. We vertrouwen op de stoeierij rondom die persoonlijkheid die ons zogenaamd sterveling maakt; lerende en groeiende aan je personele belasting. En belast zullen we worden, aan alle kanten. We lopen verplicht een ontwikkelingsgang die slechts iets toevoegt aan een verhaal van meden en perzen. En laat dit nu een bijbelse uitdrukking zijn vol heiligheid die wijst richting volmaaktheid van het verhaal; ofwel, dat wat vastgelegd is en niet meer kan worden herroepen.

Eigenaardig dat we hierin iets van ons Zelf menen aan te treffen.

Deze zin blijft de laatste tijd maar in me opkomen. Het is de stilte die ik eronder voel, die ik probeer in taal te vatten, door de taal te ontleden tot voorbij het vaste punt van gewenste herhaling. Wat is de aardigheid aan een verhaal waar de mens niet vanaf mag wijken, eigenlijk omdat andere verhalen ondenkbaar lijken en op zijn minst onverklaarbaar langs een geërfd en dus geconditioneerd brein. Het is toch wonderlijk dat we dan een woord als god in de mond durven nemen, terwijl we niet in staat zijn in deze vertelling in ons te Voelen van wat we daarmee zeggen. (Ik vind mezelf met steeds grotere regelmaat heel wonderlijk in wat ik doe en wat ik zeg. En in hoe ik herhaal.) Er is wel een setje gevoelens, emotie is slechts één van de vele namen, maar die zullen daar nooit geraken, aan wezenrijk ge-waar-zijn. (Gij –waarheid- moet altijd in wording.) Simpelweg, omdat het verhaal dan niet meer zou bestaan. En laat dit nu net niet in het verhaal opgenomen zijn, dat het niet bestaat. Dat het Zelf er niet bestaat, het staat niet op zichzelf. (dat staan entiteiten- maaksels van gecontroleerde massale orde- nooit.)

Dus als dit verhaal stopt, dan begin ik.

Wat weet ik dan nog, wie ben ik dan nog, wat kan ik dan nog?
Ik weet bijvoorbeeld, dat die zin klopt, van het stoppen en beginnen. En ik weet ook dat ik niet helemaal kan echten hoe dat mag voelen. Als ik schrijf weet ik wat ik schrijf, omdat het van mij af mag wijken van alles wat ik ken of denk te kennen. Dus ik weet omdat ik niet hoef te bestaan in dit verhaal. In ieder geval steeds minder. Omdat ik weet dat mijn bestaan, ze noemen het leven- ik noem het even- niet afhankelijk is van het verhaal. Ik hoef er niet aan te leven en ik hoef er niet aan te sterven. Sterker nog, ik weet niet eens wat leven is, als ik de levenswijze van het verhaal volg. Ik ben slechts even aan het beven.

Als ik denk te sterven leef ik niet.
Op zijn minst verwarrend, zo een zin, en dat is ook de bedoeling van het woord conditionering of conditie; een gesteldheid met een voorbehoud, een randvoorwaarde. Mijn brein denkt onder voorwaarde. Onder voorwaarde dat ik het woord leven gebruik zoals dat gesteld is. Anders kom je dit verhaal niet eens in, zo lijkt het. Het ‘geboren worden’ voelt als een soort ballotagecommissie aan zo een majestueus gelikt en gelakt tafeltje. De stemming zit er in zogezegd bij aanvang. En dat klinkt best grappig, aangezien dat een gezelligheid insinueert, een gebroederlijk harmonieus gebeuren vol oh en ah en af en toe wat weerstand ter ontleding of ontginning. Ziehier, Mijn god. Het is een jongen. En we noemen hem geboorte.

Je mag hier niet blijven noch verjongen, het mag allemaal niet levendiger dan het verhaal in haar levensschets duidt en doelt. Het brein is zelfs zo afgesteld dat een schrijven als dit op zijn minst zoiets als chaotisch activisme of disordelijk fanatisme belooft. Geestdrijverij is wat het verhaal beoogt. Er kan niks anders zijn dan een lot in andermans handen, het menselijk handelen wordt veroorzaakt door iets anders. Een soort ietsisme; en wat zal zijn, zal zijn. En het is nog waar ook, in dit verhaal.

Je lot in eigen hand nemen, het is waar bijvoorbeeld spiritualiteit op drijft. Zelfhelend, zelfgenezend, zelfvermogend, zelfgericht. Eindelijk, daar is het zelf. In een ander verhaal? Maar al te vaak constateer ik dat het een ander jasje is in hetzelfde verhaal. Zelden tref ik ogen die echt helder staan in op zichzelf. De leegte in kinderogen vertelt niet automatisch van de pure wijsheid van een eigen weten. Ogen die in aanvang dood willen, bij het aangaan van de overeenkomst tot een rol in het verhaal, spreken niet over leven. Dan kun je nog zo diep ingaan op dat zelf, maar dan heet leven eigenlijk lijden; ten onder gaan aan ooit.

Mijn oorspronkelijke aard is vredig. Ik weet het. Ik zou zo graag ten volle voelen van wat ik ermee bedoel. Soms voel ik iets van oorsprong, soms wat meer. En soms is het even weg en ben ik alleen. Het stopt voor mij met het benoemen van paden die voelen zouden moeten beslaan zoals gewenst. Tot op het bot uitgelegd, geordend, herschikt en bestemd. En als de zogenaamde vrije wil die hierin gekoppeld is dan niet werkt, dan wordt het bevolen en verplicht. Want dat we helemaal geen vrije wil kennen is wel duidelijk. Anders zouden we niet in een systeem leven,. Laat staan in eentje waar uiteindelijk de ander altijd het laatste woord heeft. Systemen zijn altijd gevangenissen. Ze kunnen alleen bestaan binnen tweevoudig denken, alsook alle varianten daarop. 

Want als ik nu een verhaal zou bedenken en ik zou willen dat iedereen daarin beweegt zodat mijn verhaal aan kracht wint, dan zou ik natuurlijk alles omkeren. Ik zou de mensen laten denken dat ze voor zichzelf denken en voelen. Dat hun handen een eigen beweging maken en hun hart een eigen afweging. Dat er keuze bestaat in oprechte burgerzin. En als ze dan de foute weg inslaan, zou ik er zijn om hun schuld en stomheid te vergeven. Om hen zachtjes richting de waarheid te duwen. Er is geen woord zo triest en grappig tegelijk als waarheid. De omstandigheid bepaalt de echtheid. Dus als ik de omstandigheden zo aanpas dat het echt lijkt, heb ik een waarheid te pakken die mij dient, waar ik belang bij heb. En als maker bepaal ik immers elke omstandigheid.

Elke gesteldheid, omstandigheid, gebeurtenis, bijzonderheid en elke voorval en naval is hier voor mij bepaald. Ik ben ervoor gevallen en hard ook. Ze noemen deze magnetische slaap liefde. Mijn hartstocht mag erin vlammen, mijn passie mag erin groeien en mijn toewijding mag erin bestaan. Erin! Het erbuiten is ook erin. Daarbuiten is niks, het al, een heelal vol onbekende muizenissen. De schepping wordt zo ruim genomen als nodig, dus als er buitenaards leven nodig is om de mens zoet te houden in hun zoektocht, dan bestaat dat direct in het verhaal. Het verhaal past zich gewoon aan aan de constante die op dat moment nodig is. Als een zelf programmerend wezen, een entiteit die ervoor zorgt dat er niks te zien valt van wat hun verhaal aan het wankelen zou brengen. Niks echts, niks puurs, niks buitenrijks.

Het geeft de constantheid van een beweging met een rand, de waarheid met een wantrouwende twijfel, een samenzijn met een rafelig randje en een vrede vol oorlog. Dat is namelijk wat ‘van nature aanwezig’ betekent in dit verhaal. Zodat iedereen zich als in een hype blijft bewegen naar zijn ‘natuur’. De natuur om ons heen, het groen is er zelfs op aangepast. Het echte groen is al dood, voor het tot beweging komt. Dat is geen leven, dat is een even, een flits van een ogenblik lang verbonden lijken te zijn met een bron, een wortel, een oorsprong, een origine. Dat wat sterft – leeft niet.

God bestaat.
Dat is een bijna niet serieus meer te nemen zin in deze tijd. De verstoring in onszelf woekert voort, zodat we de hele tijd nodig hebben om de disorde te herordenen tot schepping. Want dan kunnen we creëren. Maar tijd is gewoon onderdeel van het verhaal die belooft dat jij en ik ooit ergens geraken. En dus is de belofte van ergens..nergens. Hoe verdrietig eigenlijk dat we niet in staat zijn tot creatie, zolang we niet kunnen voelen in onszelf dat de godsenergie precies daar bestaat. Ik weet niet eens of ik dat als verdriet zou benoemen, het hartenleed benauwt me vooral. En het versmalt me alleen maar meer, dat verdrietig zijn. Verdriet verdiert, het laat het lijden woest en onbewoond voortbestaan. Het laat onze wegen kruizen in een wel of niet moment, het doet ons wezensrijk vermense-lijk-en, het zet ons aan tot slachting; elkaar in ontering verbannen uit het verhaal. Alleen de rijksten zullen overleven in hun eigengebouwde broedkasten, alleen de slimsten zullen creëren als in uitvinden, alleen de heiligen zullen voortbestaan in geschriften, alleen de koningen en de bekenden zullen een eigen grafruimte kennen, alleen de goden zullen hun ondergang kunnen ontwijken. Ik kom er niet lekker van op verhaal eerlijk gezegd, noch kan ik mijn wezenskracht erin aanboren of herstellen.

En wat tref ik hier ook alweer aan, dat voelt als van mijzelf?
Ik ken geen complete eenvoud zonder belang. Ik kan niet ten volle staan zonder te volgen. Ik zie geen oorspronkelijke vrede. Ik ken hier geen wezenrijk samen. Ik weet geen bron volledig. Mijn bevattingsvermogen is vol van andersmans verhaal en ik kan niet zonder tijd, zonder dood.
Dit is niet wat ik zelf noem in de diepte. Mijn originele zelf kent deze tamme identiteit niet.

Wie ben ik dan? Zo ver van wij, zo ver van wijds en wijs.

Ik doe mijn best, ik weet het. Jij ook, ik weet het.
Misschien is dat best, als je het loskoppelt van welvaart, een stuk volmaakter dan voor mogelijk wordt gehouden.
Misschien is dat best zo vriendelijk, dat de pracht van oprechte vrienderijkheid het idee van het- verhaal- dat-als-enige- moet- en- zal in één keer overstraalt.
Misschien is dat best zo moedig dat het risico om buiten elke bestaansrechtelijke zin geliefd te zijn geen bedreiging is, maar een echt vooruitzicht.
Misschien begint daar wel zoiets echts als nu en toekomst.
En misschien is dat best zo levend, dat geen mens meer behoeft te sterven.
Dat hij zich des brons herinnert een eeuwigheid natuurrijk te laten schijnen.
Dat is zelf en dat is zijn.

Mens in volle omvang is ware schepping die geboorte opwekt, die elk verhaal sprakeloos bij zichzelf laat en die zichzelf in alle toonaarden uit, als zijnde pure kunst.
Zonder zonde is er stilte en in die stilte ontstaat echt leven.
..en dat wat sprakeloos maakt, herinnert zich vorm..

 

de godvorm kent geen hogere macht, geen opperwezen, geen hoger dan je zelf en geen schepper anders dan jij
de rest koppelt zich alleen maar aan je ter lering en vermaak
en zij die helder buigen, barsten niet

 

moniek

Bron: Moniek van Pelt