(Moniek van Pelt)
DIT is mijn land, galmde de Eén
met wilde overtuiging
allemaal van mij
en hij wees groots om zich heen
Heb je MIJN land al gezien, zei de Andere jij
en hij wees naar alle kanten van opzij…
He, je steelt mijn schadus met het wijzen
naar een randje land van Mij
ik zal de lijn wat meer zichtbaar maken voor je
zodat je weet waar mijn GRENZEN liggen, riep de Eén
met een verhit en rood aangelopen hoofd
O ja, gilde de Andere jij
ik zal een barricade opwerpen
zodat jouw schaduw zijn PLEK kent
voordat je een stap te ver loopt
met je ‘mag het een onsje meer zijn’ benen
HA, brulde de Eén
het enige wat verlopen is
is jouw abonnement met uitzicht op mijn vrijheid
MUREN zet ik neer
met schaduwen zo groot
dat jouw hekwerk zich van schrik
schuldig voelt om zijn gaten in je doorzichtige verhaal
GRAVEN zal ik, sliste de Andere jij
rivieren zo diep dat jouw hoge toren ondermijnd wordt
geen stutpoging zal je helpen
ik spoel de grond onder je vandaan
De BLIKSEM roep ik aan, zei de Eén vervaarlijk zacht
en alle duistere krachten om CHAOS in je ogen te strooien
zodat je BLIND wordt voor je eigen pijn
dan vergeet je nooit meer wat jij mij wilde ontnemen..
Met een allemachtig grote KLAP
sloeg een meteoriet als uit het niets een krater
met een doorsnee van twee stukken land
stofwolken onttrokken alle zicht voor lange tijd
en de Eén en de Andere jij waren verdwaasd
vergeten waar ze mee bezig waren
tot het ZICHT zichzelf hervond
en de Eén de Ander zag als was het voor het eerst
Jij hebt IETS gedaan, herinnerde de Eén zich
schuldig ben je, grote DADER, spuwde de Andere jij
waarom wijst JOUW vinger mij af? riepen beiden in koor
en toen werd het stiller dan de wind
die zijn adem inhield om geen drama te missen
van dit zich met modder besmeurende verhaal
Het was iets met veel water, mompelde de Eén
en van muur en hekwerk schaduwbreed en
ik keek naar OPZIJ, fluisterde de Andere jij
Ze zochten bij opzij naar elke aanwijzing
en ook verder om zich heen
maar ze vonden er NIET één
Ik ben erg bang voor brute kracht
zei de Andere jij plots zacht
alsof hij voelde hoe ze hadden gevochten
Met het zicht op een behoefte aan grens
werden we nietsontziend, schutterde de Eén
daarom vochten wij om MACHT
maar waar het nou precies om ging?
Ik zie hetzelfde land, lucht, zand en water
zowel bij jou als ook bij mij, sprak de Andere jij
terwijl hij op zijn knieën tuurde
of ik nou HOOG kijk, LAAG of van OPZIJ
de Eén knielde naast hem op de grond
gluurde rond en zag het ook, tot zijn verbazing
en hij keek de Ander in zijn ogen aan..
De RUST die zachtjes zuchtte zei
me later dat het heel even leek alsof
in die vriendelijke seconde tussen nu en ooit
waar geen lijn noch grens bestond
de Eén de Ander stilletjes vond
Moniek van Pelt