Bron-deficiëntie

Bron-deficiëntie

(Moniek van Pelt) Onze wereld is niet onderhevig aan een vorm van benodigde dualiteit ter lering en vermaak omdat wij dat zo nodig zouden hebben, onze levenskracht is dusdanig verduisterd dat we niet helder zien in ons en om ons heen. En dat geeft vervreemdende namen, uitgangspunten en uitzichten. Ons verdonkeremaande zicht geeft ons een eeuwig soort uit te zitten tijd die vecht en twijfelt en graait. De vitaliteit van de geest is systemisch onderdrukt en zelfs onze uitleg erover is duaal. Hoe ver we zijn weggedreven van waarechtig in wezen zijn zullen we pas weten als we stoppen met oppoetsen van de schone schijn die ons bij voortduring zou moeten opvoeden en onderwijzen en besturen en helen. We doen onze eigenheid zo tekort dat we lijden aan een bron-deficiëntie (in een verstoord gevoel voor wat openheid is) ; tekort aan stoffen, tekort aan functies, tekort aan helderheid, tekort aan wetensvermogen, tekort aan vrede, tekort aan heel zijn. Ofwel:

Een tekort aan verwarring.

Ze schrok ermee wakker, met die zin. Haar adem leek haar eigen naam niet te kunnen stamelen, noch die van de wekker die naast haar tingelde. Ze leek hem niet te kennen, en ook niet te kunnen stoppen. Waar was ze beland? Haar hoofd zat zo vol met beelden, dat ze er in een totale desorganisatie over leek te struikelen. Een gebied van disorde en verstoring waar geen zinnig woord te spreken viel, omdat de zinnigheid van haar naam verdwenen leek. Ze had zojuist en voor haar gevoel de hele nacht gedroomd over haar leven tot nu toe. Het leek ondoenlijk om meer dan 47 belevingsjaren in een droom of wat te proppen maar het leek toch prima gelukt, getuige haar tollende hersenen. Haar verstand, haar gevoel voor ritme had blijkbaar een totale uitknop, tussen twee ademhalingen door.  Ze had droomgewijs gekeken naar ontelbare keren springen, vallen, opstaan en doorgaan in vele situaties met evenzoveel mensen en het had haar nergens gebracht. Het had gewoon helemaal niks opgeleverd. Hooguit had ze de verwarring die ze nu voelde er wederom mee voor zich uit geschoven. En toch leek elk moment zo echt, zo vertrouwd, zo verdrietig of zo moedig. De keer dat ze stopte met school, dat ze een relatie uitmaakte, het moment dat ze voor zichzelf koos in een gevecht. Dat haar vader stierf. Dat ze dacht zichzelf te vinden in spiritueel-loze praat. Zomaar even een greep uit de ontelbare beelden, vol acties en gevolgen. Het had haar allemaal totaal in beslag genomen, behoudens een kleine hoeveelheid energie die ze bewaarde in zichzelf voor een echt moment van springen.  Alsof ze ergens wist dat deze poppenkast een uitweg zou kunnen kennen als zij en de moed elkaar vonden.

Ze ervoer de vele lagen in een stap zetten en besefte dat die stap altijd dieper gezet kon worden, maar nooit vanuit keuzevrijheid was gekomen en zou komen, noch vanuit creatie. Het enige wat opgewekt werd was een schijnbaar gevoel van liefde tegenover een schijnbaar gevoel van haat en diens gewenste en zelfs beoogde samensmelting tot een nieuw soort wereld. Een mens kon hier gewoonweg niet creëren, slechts cirkels lopen  in een idee van heling, lotsbestemming en genezing. Dat beseffen kijkende naar haar hele leven, alsof het er honderden tegelijkertijd waren, met allemaal andere namen, rollen, lotsbestemmingen, en toch allen met ‘haar’ huidige gevoel voor zijn, ’t leek gekmakend.

Ze voelde dat in dit moment, zo liggend op haar bed temidden van alle beelden, diverse onomkeerbaar lijkende collectieven ronselend op de loer lagen, likkend aan haar schenen. Die van depressie, schizofrenie, gekte, ja zelfs de moordende dood uit eigen hand en naam. Maar ook aan de ‘ lichte’ kant drongen rollen zich op als genie, mysticus, meester-lijk- verlichte- goeroe.  En dat tegelijkertijd! Simultane roofbouw lijkt toch een meest gestoorde pad en toch zag ze het in nagenoeg elke uiting van leven om haar heen als zijnde en ziende normaal. Een uitgelijnde dampkring vol etiketten, allen ontstaan uit die beteugelde levenskracht die alleen nog kan onderwerpen en dempen. En zo werd een mens dieper en dieper beroofd van eigen kracht en waarde.

Ze kende dit moment maar al te goed. Ze was hier eerder geweest en had hen grotendeels kunnen weerstaan, de idiote stemzuchtigen die het zelf wilden bevolken en bedelven. Gek genoeg was dit het , als grootst gevoelde moment van verwarring ooit, die haar ineens de bliksemse helderheid gaf dat het niet om haar ging. Ze had iets geleend wat van hen was, van controllers in dit bestaan; verwarring met een mogelijke omwenteling, illusie tot in haar diepst mogelijke idee van verbeelding, persoonlijkheid met een dubbele zwart wit geaardheid, gezondheid met een gebrekkig voorkomen, “heel” verstand vol halve wijsheid. En ze kwamen hun beloning halen: Energie. Als zuignappen zaten ze vastgekleefd aan haar brein, die haar lichaam leek te besturen. Het werd voor hen hoog tijd, juist in het moment van idioot groot aanziende verwarring, om een nieuw verhaal in te voegen. Als bezigheidstherapie, die de werkzaamheid van haar en vele mensen in stand hield, stoeiende met gezond versus ongezond en nieuw versus oud, wijs versus dom en met  verleden versus heden. En het ging allemaal niet om haar of om waar.

De opschudding had de verstoring in zicht gebracht. Ze had geleden en hoe! aan een tekort aan verwarring, een stelselmatig ontkennen van de diepst mogelijke onderdrukking. Ze hing aan bedrading die haar lieten geloven dat haar ouders haar ouders waren, dat oorlog bedreigend echt was, dat haar hersenen eigenheid in denken bevatten, dat haar handen iets spontaans konden maken en dat ze in staat was zichzelf te laten overspoelen met liefde, vreugde, verdriet of pijn.  Ze besefte ineens in de enorme golf die haar kracht wederom dreigde over te hevelen om hun eigen bouwsel te bekrachtigen, dat het wezenrijk zien van deze verwarring haar slechts de aan haar vastgekleefde persoonlijkheid toonde, waar ze helemaal niet vandaan of naartoe hoefde te springen. En die niet geheeld hoefde te worden, noch ontleed. Elk idee, van creatie tot evolutie, zat vast en geklonterd aan dit web. Evenals elk beeld die de vele films in haar hoofd probeerde te proppen, als zijnde twijfelachtig. En niet alleen films vol onrust der hevig deinende golven; de beelden lagen in alles wat hier in ‘haar’ ogen bestond, ja zelfs in wat ze natuur noemde en rust. Liefde. Hemel en licht. Of in zoiets als een levensverleden, een nu.

In dit besef keek ze nog eens naar de vele beelden. Dit keer zonder naar adem te happen. Ze vielen uit elkaar. Haar leven viel uit elkaar. Haar kopieweten viel mee. Maar ze werd er direct weer aan herinnerd omdat de telefoon ging.
Meespelen! Wij rekenen op je.
Ze verzette zich, gilde van nee en schoot heen, de behoeftige -ik- realiteit in en weer terug.
Het verstilde. Wat dat ‘het’ ook zou zijn, ze behield zichzelf voor de val over de rand. Nu even niet. Stilte.

Ze was hier nog steeds, alleen het ongerijmde hoefde niet gerijmd. Het kleurde haar leven niet zoals ze voor zich zag en het harmonieerde niet met haar grondtoon.
De verlokking der diagnoses hield mensen zoals zij in een graag geziene greep. Ze zou denken, wie was er nu niet zoals zij? Maar ze zag het in haar dromen, er waren er velen die hier niet als mens leefden, zelfs al zagen ze er wel zo uit. Het waren gewoon softwarematige aanpassingen aan een realiteit, die net in haar ooghoeken wegschimden zodra ze er waarneming op probeerde te zetten. Sommigen waren volledig robot, sommigen hadden andersoortige lichamen en kenmerken. Ze beoogden verschillende doelen in velden, kriskras door elkaar heen gerasterd, met als grote overeenkomst bewaken van hun gestuurde processen in afwachting op doorbraak. Macht, en zij was een middel op die weg. Misschien wel ’het’.

En haar weg? Haar brongevoel voor eigenheid? Haar zachte grootse kracht? Wie was ze dan, als de collectieve verwarring zich in zijn totaliteit toonde en niemand meer met deze vrijkomende energie aan de haal ging voor eigen gebruik zodat alle schellen van ieders ogen zouden vallen? Ze wist het nu al niet. En wie waren die door tijd, kennis en macht aangewezen wetenden die haar voor waren gegaan en voor zouden gaan, waar zovelen zich aan vastklampten in een zuiging? Zij waren ogenschijnlijk niemand zonder wat hen voorging en voorleefde en afleidde. Wijsheid moest altijd ergens anders vandaan komen en altijd hoger, meer en beter dan dat het uit haar mond zou vloeien. Dit tot in elke vezel te beseffen, deed haar fysiek schudden. Ze kon onderhandelen, kracht terughalen, niet akkoord gaan, misleiding coderen en wegpoetsen tot ze een ons woog. Zolang er geen besef was dat iedere vezel een krachtpotentie kende die nu niet eens herkend werd, laat staan als een vrije energie, zolang ze niet in die orde van grootsheid kon denken zou haar wereldbeeld kartelen en stremmen en blijven repeteren in een oorzaak en gevolg achtige staatsschenderij. En dan wel de staat van -zijn moeten zijn-. Marteling, dat was het. Niks anders.

Geroofde levenskracht ziet eruit als een zee zonder golven. Wat ze er ook in ziet bewegen, het is geen helder water en zelfs de kabbeling is kunstmatig. Een verziekte stortvloed. Het wordt ons zo mooi voorgespiegeld en we kunnen nog eeuwen voort met oplossingen voor nieuw en meer en beter. Maar achter die verwarring is het stil en schijnt het helder. Ze zucht. Helder in kleur, in graad, in weten, in daad. Het is niet goed voor te stellen zolang je de deining niet ziet voor wat het is; een opgewekte stimulans, elektromagnetisch gestuurde velden met voorgeprogrammeerde pieken en dalen. De scenes die jij en ik menen te heten, zijn vooropgezet. Ze voelde hoe dit zicht de waanzin zou aantikken en hoe makkelijk het was dit te betrekken op haarzelf. En als zij het niet deed, dan deden anderen het wel. Geen diagnose, geen leeftijd, geen tijd, geen lijn, niks mocht gewist. Behalve  ware kracht, die dit web uiteen zou doen rafelen en het experiment geen nieuwe realisatie zou geven. Het zou verwezenrijking op gang brengen in een werkelijke helingsfase, die het los geraken zou omarmen. Niks verwarring, niks gekte, niks zoektocht, niks verlicht..

En achter die verwarring is het stil en schijnt het helder..
Wat een zin. ze kwam erin tot leven.
De vrijheid die haar hier zo vreemd leek even weer zo diep te voelen.. wat een kracht. Van alle invoegingen en de atoomkracht waarmee ze binnendrongen wist ze in haar hart de meeste pijn en de minste. Er was leven voor de invoegingen. Voor ze bedacht dat ze tijdig was, in vorm, denk en dank. Eeuwig zijn, zonder geboorte of dood. Ze zou zo wakker worden, nog een keer. En weer in de slaapstand verder leven. Maar elke keer dieper voelende in de pure zon-in-zijn, zou dit gevoel te voor en te achter schijnen en haar de moed toeschrijven door de verwarring heen te kijken en weer .. en weer. Alle negen computerschermen die ze zag toen haar vader stierf en die hem lokten met zijn ‘eigen’ geleefde uiterste liefde- angst- haat belevingen, waarachter hij verdween om weer op te staan in één van de films, ze zou hen bestuderen tot  in de waarheid. Weten die niets van doen had met de bewijsfocus of de winstintentie, of de levensmarge. Geen dampkring zou haar nog vermisten zo repeterend af te drijven van haar zelf.

Waar weten is, het is te zien in ogen, niet van andermans, maar in die van zelf. Gelukkig waren er meer, zoveel meer mensen met gevoel voor mensrijkheid, die de uitbuitmacht meer dan zat waren. Zouden ze samen durven spreken van achter die verwarring, dan zou dit -stil en helder- diMENSie vormen die ons zou duiden als samen en gelukt. Tranen bij dit aanbeeld zonder beeld van de blik zonder blik, ze kusten haar wangen. Zo zou het zijn, als het altijd is geweest. Geen Al zou vergeten hoe te schijnen.

moniek

Bron: Moniek van Pelt